schuim

schuim, in de fysische chemie, een colloïdaal systeem (d.w.z. een dispersie van deeltjes in een continu medium) waarin de deeltjes gasbellen zijn en het medium een vloeistof. De term wordt ook toegepast op materiaal in een lichtgewicht cellulair sponsachtige of stijve vorm. Vloeibare schuimen worden soms relatief langdurig gemaakt-bijvoorbeeld voor brandbestrijding-door toevoeging van een stof, een zogenaamde stabilisator, die de samensmelting van de gasbellen voorkomt of vertraagt. Van de grote verscheidenheid aan stoffen die fungeren als schuim Stabilisatoren, de bekendste zijn zepen, detergenten, en eiwitten. Eiwitten, omdat ze eetbaar zijn, vinden veel gebruik als schuimmiddelen in voedingsmiddelen zoals slagroom, marshmallow (gemaakt van gelatine en suiker), en meringue (van eiwit). Het schuim dat wordt gebruikt om oliebranden te bestrijden bestaat uit bellen van kooldioxide (vrijgemaakt uit natriumbicarbonaat en aluminiumsulfaat) gestabiliseerd door gedroogd bloed, lijm of andere goedkope eiwithoudende materialen. Bierschuim wordt verondersteld te worden gestabiliseerd door de aanwezige colloïdale bestanddelen, die eiwitten en koolhydraten bevatten. Schuimvorming kan ongewenst zijn, zoals bij smeeroliën, en de preventie ervan is niet altijd gemakkelijk. Waterig schuim kan meestal worden gebroken door behandeling met kleine hoeveelheden van bepaalde alcoholen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.